- water
- adj. bij het water behorend--------n. water; vloeistof; water hoogstand; regenwater, zeewater, rivierwater etc; waterbron; helderheid (bij juweel)--------v. water geven; wateren; sproeien; vollopen met speeksel (mond); water aanvoer; verdunnenwater1[ wo:tə]I 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 water ⇒ watermassa; 〈scheikunde〉 aqua 〈H2O〉2 water ⇒ regen3 (oplossing in) water ⇒ watertje, eau4 water(stand)5 urine♦voorbeelden:1 open water • open water; volle zee〈scheepvaart〉 make/take water • water maken/in krijgenrunning water • stromend watertread water • watertrappelen〈informeel; figuurlijk〉 spend money like water • geld uitgeven als water4 at high/low water • bij hoog/laagwater5 make/pass water • wateren¶ water on the brain • waterhoofdthat is water under the bridge • dat is verleden tijdrun like water off a duck's back • niet het minste effect hebbenhold water • steek houdenof the first water • van het eerste/zuiverste water 〈ook figuurlijk〉II 〈meervoud〉1 (territoriale) wateren2 water 〈van een rivier〉3 mineraalwater ⇒ 〈figuurlijk〉 (water)kuur4 〈formeel〉zeegebied♦voorbeelden:1 in British waters • in Britse wateren3 drink/take the waters • een kuur doen¶ fish in troubled waters • in troebel water vissen→ stillstill/————————water2I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 tranen ⇒ lopen, wateren2 watertanden3 water drinken 〈van dieren〉♦voorbeelden:1 my eyes watered • mijn ogen traanden2 make the mouth water • doen watertandenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 water geven ⇒ begieten2 aanlengen ⇒ verdunnen3 van water voorzien ⇒ bespoelen, besproeien4 〈geldwezen〉verwateren♦voorbeelden:1 water the plants • de planten water geven2 water milk • melk aanlengenwater down • aanlengen; 〈figuurlijk〉afzwakkena watered-down version • een verwaterde versie4 watering of capital • kapitaalverwatering
English-Dutch dictionary. 2013.